#koppelteken


923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Onlangs liep ik langs een abri en spotte een grote reclameposter van een bekende telecomaanbieder. ‘DIT WIL IK WEKEN’ stond er in chocoladeletters bij een nieuw model smartphone. Zonde van zo’n telefoon, denkt de taalnazi in mij dan. Hij kan vast niet tegen water.[/intro] Door Cora Veldman-Mallegrom Let maar eens op: het koppelteken wordt heel vaak vergeten. In maar liefst vijftien pagina’s legt het Groene Boekje het gebruik van dit leesteken uit. Idioot veel bladzijden voor zo’n klein streepje dat slechts dient voor de duidelijkheid. De meeste Nederlanders vinden het vast geneuzel, want of je nu 'bedrijfspcnetwerk' (fout), 'bedrijfs pc netwerk' (fout) of 'bedrijfs-pc-netwerk' (correct) schrijft, iedereen begrijpt wat er bedoeld wordt. En als een woord op twee manieren gelezen kan worden, wordt doorgaans uit de context heus wel duidelijk wat de betekenis is, daar is een koppelteken niet voor nodig. Ook de reclame van de telecomgigant werkt vast niet minder door het ontbreken van een streepje. Soms is het streepje wel echt zinnig. Een 'oudijzerboer' is namelijk niet hetzelfde als een 'oud-ijzerboer' of een 'oudijzer-boer'. De eerste handelt in oud ijzer, de tweede handelde vroeger in ijzer en de derde is een oprisping als je te veel schroot hebt gegeten. Leuk wordt het wanneer er dubbelzinnigheden kunnen ontstaan. Dan mag je een streepje zetten (maar het hoeft niet) om de structuur van het woord te verduidelijken, zo zegt Jan Renkema in zijn befaamde Schrijfwijzer. Neem 'tabaksteler'; een tabaks-teler is een stuk minder onschuldig als je het streepje een letter eerder zet ('tabak-steler'). Of 'dijkramp'; de pijn van dij-kramp is vervelend, maar de ellende die een dijk-ramp met zich meebrengt, is nog veel groter. Lekker bekken Spaties op een plek waar ze niet horen, leveren evenveel plezier op. Loop eens geheel willekeurig een winkel binnen en ik garandeer je minstens drie spaties op verkeerde plekken. Een bak met ‘enkel sokken’ (ze bevatten zowaar enkel sokken, maar wel van een specifieke soort),‘lekker bekken’ bij de diepvries (doe maar thuis) of een oproep tot winkeldiefstal (‘steel pan’). We begrijpen allemaal wat er bedoeld wordt, maar de lol van het niet-begrijpen maakt een supermarktbezoekje een stuk aangenamer. Toen ik een potje kruiden kocht met daarop in grote letters ‘ROZE’ en daaronder ‘MARIJN’, ging ik naar huis met een knalroze vent. Da’s toch reuzehandig bij het dragen van al die steelpannen. Deze column verscheen eerder in Er staat een mug op tafel, Kees van der Vloed (red.), Aspekt, Soesterberg, 2018, p. 60. Benieuwd naar wat wij van het boek vonden? We schreven er een boekrecensie over.

WINNEN!

In Er staat een mug op tafel staan maar liefst 52 taalgerelateerde columns van 11 verschillende auteurs. We mogen drie exemplaren van dit boek weggeven! Wat je daarvoor moet doen? Laat ons in de reacties je leukste spatiefout weten en wie weet belonen we jou met een exemplaar!  

923 shares

Ik snap 'm niet

[intro]Op deze plek zijn Biesbosch bevers uit gezet. Ik las het nog een keer. Het stond er toch écht. Terwijl ik stilhield voor het bord, liep de groep door. Ze wisten donders goed waarom ik plots stopte met lopen; het was niet de eerste keer dat ik een opmerking wilde maken over een spelfout die ik ontdekte in het openbaar en weer eens niet voor me kon houden. M’n benen wilden wel, m’n brein zei: “Jij gaat hier iets over zeggen.”[/intro] Door Dion van Meel Door de afgebladderde verf en de roest aan de paal schatte ik in dat het bord er al zo’n twintig jaar stond. Ik las de tekst nogmaals. Het leek hier toch echt te gaan om twee spelfouten in de categorie samenstellingen.   Ik zocht naar een streepje tussen ‘Biesbosch’ en ‘bevers’, in de hoop dat iemand dit nog later tussen de twee woorden had geplaatst om het leed van de taalpurist nog enigszins te verzachten. Maar ik bespeurde geen streepje. Er was geen teken dat er ooit een streepje had gestaan op de open plek. Het woord stond er maar ontkoppeld bij. Ik kon niet anders dan toegeven dat de schrijver een foutje had gemaakt in de overgang van ‘Biesbosch’ naar ‘bevers’. Snel troostte ik mezelf met de gedachte dat ‘Bies’ en ‘bosch’ in ieder geval wél netjes gekoppeld waren. En ‘uit gezet’ dan? Was in dat woord wellicht sprake van een misverstand? Bedoelde de schrijver wellicht iets anders met ‘uit gezet’? Waren er ooit Biesboschbevers uitgezet in de Biesbosch, maar bleken ze zoveel herrie te schoppen en bomen om te knagen dat ze door verstoring van de openbare Biesboschorde onmiddellijk Nederland uit zijn gezet door de Biesboschwachter? Wilde hij met dit bord bezoekers en overgebleven bevers die gevlucht waren tijdens deze uitzetting waarschuwen dat ze stil moesten zijn of konden opzouten, omdat ze anders ook zouden worden uitgezet? Of bedoelde hij met ‘uit gezet’ misschienuitgeschakeld’? Bleek de schrijver een klokkenluider die ons wilde meedelen dat er eigenlijk nooit echte bevers hebben bestaan? Dat het altijd maar gewoon bevers waren met een batterij verstopt in hun plastic gat? Dat het robots waren die op afstand werden aangezet als er geknaagd moest worden of als er gezwaaid moest worden naar varende beverspotters? Het zou zomaar kunnen, ware het niet dat het woord in dat geval fout gespeld zou zijn. En ook hier zag ik geen weggevaagd streepje dat mijn leed kon verzachten. Jammer. Ik had m’n antwoord: het waren inderdaad twee foutieve samenstellingen. Zuchtend liep ik verder en grinnikte na om de fouten in de tekst op het bord. Fouten die ik graag had willen delen met m’n vrienden, maar die waren dus al doorgelopen. En geen ontdekking of grap is leuk als je ‘m niet meteen op het moment suprême kunt delen met je omgeving. Ik twijfelde of ik ‘m niet alsnog zou vertellen. Zouden ze hardop lachen of zou het niet overkomen en doodbloeden met een zin als: “Dus, je had erbij moeten zijn”? Ik koos voor zekerheid. “En ... je wilt vast een enorm leuke woordgrap met ons te delen?” De spot droop van z’n woorden en de groep keek me lachend aan toen ik de boot betrad. Ik beet op m’n lip. M’n stem kraakte even lichtjes en ik slikte. Wat als ik het vertelde? Ze zouden me tóch niet begrijpen. Of zich er in ieder geval niet voor interesseren. En als ze zich er wel voor zouden interesseren, zou ik ze eerst uitleg moeten geven over samenstellingen, koppeltekens en de uitzonderingen die wel of juist geen koppelteken moesten krijgen. Het zou het niet waard zijn; m’n vrienden waren waarschijnlijk net als driekwart van de Nederlandse bevolking al veel te lang bevangen door het spatievirus. Ik besloot z’n spot te negeren, een glimlach op te zetten en te zwijgen. We koppelden ons los van de kade en voeren de Biesbosch in. Soms grinnikte ik even, zachtjes, om wat er op het bord stond, maar vanbinnen huilde ik. Om het spatievirus. Een virus dat nog iedere dag diepe kraters slaat in onze taal. Het virus knaagt aan me. Daar kan geen bever tegenop ... tegen op … tegenop … Zucht.
Dion van Meel is docent Nederlands op een middelbare school in Tilburg en keeper bij Willem II amateurs. Hij schrijft graag columns en korte verhalen over dingen die hem opvallen in de wereld van het voetbal, het onderwijs en de Nederlandse taal. Je kunt zijn overdenkingen ook volgen op Facebook en via dionvanmeel.nl, en natuurlijk hier! Lees meer taalcolumns van Dion.
Wil je zelf je taaloverdenkingen terugzien op onze site? Stuur je column in.