Woordweetje: De pineut, de pisang, de sigaar; wat zeg je me daar?
Je kan de pineut zijn. Maar ook de sigaar. En als je de klos bent, dan ben je ook de sjaak. En in alle gevallen ben je tevens de pisang. Waarom vijf woorden voo...
Het platteland van de staat Virginia, op twee uurtjes rijden van Washington. Vakantie. In de tuin van mijn tante, die hier onlangs van New York naartoe is verhuisd, brandt een kampvuurtje dat we net eigenhandig hebben aangelegd. Ik steek er een paar kaarsen mee aan en prik dan mijn eerste marshmallow in de vlammetjes. Tante en ik leunen achterover in onze tuinstoelen en bewonderen de sterrenhemel. “Gezellig!”, roep ik in mijn enthousiasme en in onvervalst Amsterdams.
“Pardon?”, zegt tante in al even onvervalst New Yorks.
Ik probeer een Nederlands equivalent te vinden. “Cozy! Good times! Nice!”
Het dekt allemaal net niet de lading.
Zo zijn er wel meer woorden voor dingen, gevoelens en abstracte concepten die het Nederlands wel heeft en een buitenlandse taal niet. En vice versa uiteraard. Zoveel zelfs dat er een begrip voor is verzonnen: een taalleemte of lexicaal gat. Voor landen waar de cultuur en taal ver van ons bed staan, is dat weinig verrassend. Maar waarom bestaat er geen Nederlands equivalent van het Duitse Fingerspitzengefühl, een goed ontwikkeld gevoel of vaardigheid om een (delicate) situatie juist in te schatten en erin op te treden? En waar is ons Drachenfutter? Dat is geen drakenvoer, maar het bosje bloemen of cadeautje waarmee een man iets goed probeert te maken bij zijn vrouw. Andere persoonlijke favorieten zijn het Zweedse lagom (niet te veel, niet te weinig, maar net goed) en cafune, een Braziliaans-Portugees woord voor ‘zachtjes door de haren van je geliefde strelen’.
Maar goed, wat hebben wij Nederlandstaligen dan wél dat anderstaligen niet hebben? ‘Gezellig’ dus, dat teruggaat op Middelnederlands gesellen: zich aansluiten bij, zich mengen onder. Reeds in de dertiende eeuw zijn bronnen te vinden waarin sprake is van gesellich: gemeenzaam omgaand met, vertrouwd. En wat te denken van ‘uitbuiken’, volgens Van Dale ‘(informeel) na het eten nog even aan tafel blijven zitten’. ‘Uitbuiken’ is een zusterwoord van ‘natafelen’, dat naar mijn weten evenmin een equivalent heeft in een westerse taal. Een verschil is dat natafelen een gezellig groepsgebeuren is, terwijl uitbuiken ook een soloactiviteit kan zijn. Een ander verschil is dat je bij het natafelen aan tafel blijft zitten, terwijl je voor het uitbuiken vaak uitwijkt naar de bank of een gemakkelijke stoel om je benen te strekken en je buik te laten … eh … uitzakken? Over de oorsprong van beide woorden tasten etymologen overigens in het duister.
Wie heeft nog meer glanzende voorbeelden van lexicale gaten? Deel ze hieronder!
Bronnen
Dr. R. Orr, ‘Dutch Words across Cultures’
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Van Dale Etymologisch woordenboek
Over Mark Mackintosh
Werken als adjunct-hoofdredacteur bij reismagazine Columbus betekent in het geval van Mark de hele wereld over reizen. Dat doet hij dan ook graag en veel. Op zijn reizen trekt hij ze aan als een magneet: hilarische situaties. Als die dan ook nog met taal te maken hebben, dan kun je ons oprapen. Van ons mag Mark nog veel en vaak de wereld rond.
Je kan de pineut zijn. Maar ook de sigaar. En als je de klos bent, dan ben je ook de sjaak. En in alle gevallen ben je tevens de pisang. Waarom vijf woorden voo...
Zo. We beginnen even stevig. Want soms zitten er dingen in taal waar je gewoon vanaf moet. Zoals dus die akelige, ambtelijke, afstandelijke lijdende vorm. Die i...
Op onze website vind je al jarenlang onze woordweetjes: korte, interessante artikelen over de herkomst van een woord. Maar vanaf nu doen we het één keer per ma...